Zoeken

De wereld van Anna

Tag

Bram

Chapter 10. De dag dat alles veranderde

Lees eerst voorgaande hoofdstukken.

Bang ren ik zo snel mogelijk de straat uit. Al rennend kijk ik achterom. Hij volgt me nog steeds. Ik probeer nog harder te rennen. Hij haalt me bijna in. Hij is sneller dan ik. In paniek ren ik de eerste straat naar links in. Hopelijk weet ik hem hier af te schudden. Paniekerig zie ik dat het een doodlopende straat is. Ik kan geen kant meer uit. Mijn hart klopt in mijn keel. Ik zie hem op mij af komen rennen. Als hij ziet dat ik geen kant meer op kan, verschijnt er een grijns op zijn gezicht en begint hij zachter te lopen. Hij haalt zijn mes tevoorschijn. Ik probeer te gillen, maar er komt geen geluid uit mijn mond. Bevroren van angst blijf ik staan. Mijn geest en lichaam zijn niet langer op één lijn. Ik wil iets doen, maar mijn lichaam werkt niet mee. Het doet helemaal niets meer. De tranen stromen over mijn gezicht. Ik voel me hulpeloos en wanhopig. Hij staat nu op nog geen meter afstand van me vandaan. Nauwlettend houd ik iedere beweging die hij maakt in de gaten. Ik wil hem smeken om me niets te doen. Ik smeek God om over mij te waken en mijn leven te besparen. Hij laat het mes over mijn hals glijden. Hij snijdt met het mes de knoopjes van mijn blouse open. Ik begin te trillen van angst. Hij lacht zijn verrotte tanden bloot. De geur van zijn lichaam maakt me misselijk. Het is de doordringende lucht van het wekenlang niet douchen en het nuttigen van te veel verboden middelen. De adem uit zijn mond is onverdraagelijk. Hij trekt mijn blouse verder kapot. Hier sta ik dan, in een steeg met een ontbloot bovenlichaam. Morgen sta ik in de krant als het zoveelste slachtoffer van een geweldsdelict. Ik weet niet of ik het zal overleven. Het beste is om me zo weinig mogelijk te verzetten, misschien overleef ik dit dan. Hij probeert me te zoenen. Ik begin te kokhalzen. Dit maakt hem kwaad. Hij snijdt me in mijn nek met het mes. Ik word nog misselijker en moet overgeven. Hij trekt me aan mijn haren omhoog en slaat me met een vuist in mijn gezicht. Hij duwt me zo hard als hij kan tegen de muur met mijn gezicht en trekt mijn broek naar beneden. Oh God, waarom gebeurt me dit? Mijn gezicht schaaft tegen de muur en begint te branden. Er komt opeens een oerdrift bij me naar boven wat het niet kan toestaan dat een man mijn lichaam misbruikt. Met een ruk draai ik me om en trap hem in zijn geslachtsdelen. Hij schreeuwt het uit van pijn. Echter weet hij me nog wel met het mes in mijn buik te steken. Ik probeer weg te vluchten, maar de pijn in mijn buik maakt dat ik niet snel kan lopen. Iedere stap gaat gepaard met pijnscheuten. De wond bloedt hevig. Ik strompel door de straat, maar hij heeft me al snel tegen de grond geslagen. Naakt lig ik op de grond. Het lukt me nu wel om te schreeuwen. Ik roep op hulp. Niemand die me hoort. Hij bijt me heel hard in mijn nek terwijl hij me met geweld penetreert. Ik probeer me buiten te sluiten van wat er gebeurt. Ik probeer met mijn gedachten bij alle mooie momenten in het leven te zijn. Bram, mijn familie, mijn werk, mijn vriendinnen, alle momenten dat ik om hen moet lachen, de ontroerende momenten. Ik denk aan alles zolang ik maar niet hoef te voelen wat me nu wordt aangedaan. Ik huil zachtjes. Ik wil hem niet laten zien hoe bang ik ben en hoeveel pijn het me doet. Ik laat het me aan doen, zonder een weerwoord, zonder gevecht. Ik wacht rustig af tot het voorbij is. Het vechten had geen zin. Waarom zou ik me er nog tegen verzetten? Deze vieze smerige man zal ik nooit meer vergeten. Ik zal nooit meer deze dag vergeten. De dag dat alles veranderde. De dag dat ieder stukje van mij kapot werd gemaakt door een zwerver die ik uit goedheid wat geld gaf. Het signaal voor hem om mij dit aan te doen. Als hij klaar is draait hij me op mijn rug. Hij heeft nog steeds het mes in zijn handen. Net op het moment dat hij me met het mes in mijn borst wil steken, wordt zijn arm vastgegrepen door een stevige mannenhand.


Met pijn in mijn hart zal Alice niet meer iedere donderdag op mijn blog te lezen zijn. Ik blijf wel verder schrijven aan dit fictieve verhaal, maar zal het pas publiceren als het helemaal af is. Kun jij niet wachten tot het moment dat het helemaal af is? Mail dan naar dewereldvananna@outlook.com en je ontvangt iedere donderdag een nieuw hoofdstuk via de mail.

Chapter 9. Gitzwart

Lees eerst voorgaande chapters.

‘Jij bent niet in de positie om moeilijke vragen te stellen, Alice’, zucht hij, ‘niet nu’. ‘Jij komt hier toch aanzetten met een Eva waar ik nog nooit van gehoord heb’, schreeuw ik terug terwijl ik de deur met een dreun dichtgooi. Ik laat me langs de deur naar beneden zakken. Bram bonkt een aantal keer op de deur. ‘Het is gewoon een vriendin, Alice’! Hij roept nog een aantal keer mijn naam. Het kost me moeite om niet terug te schreeuwen en het kost me nog meer moeite om de deur niet open te doen. Bram vertrekt. Ik blijf nog een tijdje tegen de deur aan zitten. Wie is die Eva? Waarom is ze bij Bram? Wat is hun relatie? Is het echt maar een vriendin? Onze relatie is nog niet officieel voorbij. Het kan toch niet zijn dat hij een liefdesrelatie met een ander heeft? Nee, bedenk ik me, dit zou Bram me nooit aan doen. Hij houdt van me. Ik probeer zo snel mogelijk alle negatieve gedachten van me af te schudden. Ik begin me enigszins schuldig te voelen dat ik hem zo heb weggestuurd. Ik had beter moeten weten. Ik had me niet moeten laten leiden door jaloerse gevoelens en gedachten. De woede richting Bram verandert in woede ten opzichte van mezelf. Ik lijk wel helemaal gek geworden. De adrenaline in mijn lichaam maakt dat ik niet langer meer moe ben. Ik besluit wel in mijn bed te gaan liggen. Het duurt uren voordat ik eindelijk in slaap val.

Bezweet schrik ik wakker. Ik kijk op de klok. Het is 2:22 uur. Het kost me eventjes voordat ik mezelf kan hervatten. Het heeft nog nooit eerder zo lang geduurd voordat ik weer enigszins mezelf ben. Ik loop naar de badkamer. Ik schrik als ik in de spiegel kijk. Mijn ogen zijn gitzwart, zo groot zijn mijn pupillen. Het ziet er beangstigend uit. Ik besluit om een douche te nemen in de hoop dat ik hierna weer verder kan slapen. De warme waterstralen over mijn lichaam doen me goed. Ik probeer zo bewust mogelijk van de douche te genieten en ik probeer mijn gedachten te verzetten. Ik bedenk me dat ik Bram nu al tientallen keren in mijn nachtmerrie heb vermoord en ik vraag me af wat dit betekent. Kan het een voorspellende droom zijn? Zou het zo kunnen zijn dat ik Bram op een dag echt als een moordlustig roofdier achterna zal gaan? Nee, dat zou ik nooit doen. Tegen mijn wil in komt de mysterieuze vrouw in Brams auto weer naar boven in mijn gedachten. Stel dat hij vreemdgaat met die Eva. Dan zou ik waarschijnlijk wel in staat zijn om hem iets aan te doen. Ik ben de laatste tijd zo snel boos en zo ontzettend agressief. Maar hem echt vermoorden? Echt als een roofdier achterna gaan? Er van genieten? Nee, zo iemand kan ik niet worden. Bovendien zou ik dan vooral mijn woede richten op Eva, niet op Bram. Ik zal altijd van hem blijven houden, wat hij me ook aan doet. Het is daarnaast ook heel hypocriet om Bram iets kwalijk te nemen. Ik voelde vandaag ook iets voor Christian. Ik heb het recht niet om me druk te maken om wat Bram doet en met wie. Het is een chaos in mijn hoofd. Er dwaalt te veel rond. Het gaat me vast niet lukken om weer in slaap te vallen. Ik stap uit de douche. In de spiegel zie ik dat mijn pupillen nog steeds gitzwart zijn. Ik wrijf in mijn ogen in de hoop dat zij hun normale kleur terugkrijgen. Hoe hard ik ook wrijf, hoe vaak ik ook knipper…de gitzwarte kleur blijft. In mijn pyjama ga ik naar beneden. Ik pak een boek en drink een kopje thee. Ik kan me amper concentreren op het boek. De woorden betekenen vrijwel niets meer. Ik kan er geen kloppende zinnen van maken. Waar ik ooit rustig werd van het lezen van een goed boek, merk ik nu op dat ik vooral heel geïrriteerd raakt omdat het me gewoon niet meer lukt om het verhaal te volgen. Vervolgens probeer ik televisie te kijken. De nutteloze televisieprogramma’s maken in ieder geval dat ik niet hoef na te denken. Ik hoef alleen maar te kijken. Het duurt heel lang voordat het zes uur is. Ik trek mijn sportkleding aan en ik ga een stuk hardlopen.

Chapter 8. Gewoon een vriendin?

Lees eerst voorgaande chapters.

Het zou hilarisch zijn als mijn leven al niet genoeg overhoop lag. Een moordlustige psychopaat die verliefde gevoelens voor mij heeft. ‘Hoe kan dat nou’, vraag ik hem, ‘je hebt me zelf verteld dat je geen gevoelens voor iemand kan hebben, als je bent zoals wij zijn…als je een monster bent’. Ik zie de aarzeling in zijn ogen. Hij snapt het zelf ook niet, zegt hij me. Hij vertelt me dat hij zich sterk verbonden met me voelt, dat ie continue aan me denkt en dat hij me echt moest zien. ‘Misschien hoort dit ook bij de deal die we hebben gesloten’, zegt hij tot slot, ‘het zou wel logisch zijn, toch’? Ik denk heel even na. ‘Twee monsters die van elkaar houden zijn wel gevaarlijker dan één ja’, antwoord ik, ‘maar ik voel niet voor jou wat jij nu zegt voor mij te voelen’. Ik wil weglopen, maar hij grijpt me bij mijn pols. ‘Ga niet weg’. Ik denk terug aan het moment toen ik Bram precies hetzelfde vroeg. Ik herinner me de leegte die hij achter liet. ‘Jij voelde de aandrang ook om mij te zien. Jij ging ook naar me toe terwijl je wist dat het gevaarlijk kon zijn. Jij wilde mij ook zien’, raast hij aan één stuk door. Ik knik. ‘Ik wil dat de nachtmerries en alles er om heen stopt, Christian. Dat is waarom ik naar je toe kwam, niet omdat ik smoorverliefd op je ben’. Ik ruk mijn arm los. ‘Ik heb hier geen tijd en geen zin in’, vertel ik hem als ik wegloop. Hij haalt me snel in en druk me opnieuw tegen een muur. Ik voel zijn adem in mijn gezicht, zijn lippen bijna tegen die van mij. We staan recht tegenover elkaar zonder een woord te zeggen. Hij kijkt me diep in de ogen aan. Ik wil iets zeggen, maar een deel van mij wil dit moment niet verbreken. Het is de genegenheid die ik mis, nu Bram weg is. Dat is in ieder geval wat ik mezelf wijs maak. Dat moet de reden zijn waarom ik kriebels in mijn buik voel. Het kan niet anders. Met zijn vingers streelt hij mijn wang. Hij aait mijn haren achter mijn oren. Ik voel een tinteling door mijn lichaam. Nee, dit kan niet. Dit mag niet. ‘Laat me gaan’, zeg ik met trillende stem. Een stem die de prachtige stilte tussen ons in één klap met de grond gelijk maakt. Hij laat me los en zet een stap opzij, zodat ik weg kan lopen. Ik kijk hem nog eventjes aan, voordat ik een stap maak. Het kost me meer moeite dan ik zou willen om weg te lopen van Christian.

Als ik in de auto ben gestapt, heb ik een moment nodig om na te denken over wat er zojuist is gebeurd. Waar kwamen opeens die heftige gevoelens vandaan? Hoe kan het dat Christian zo’n uitwerking op me heeft? Heeft hij dan toch gelijk? Horen deze gevoelens bij de deal die we hebben afgesloten? Ik kan het niet bevatten. Het is ook beter dat ik het loslaat. Hoe meer ik er aan denk, hoe heftiger mijn gevoelens vast worden. Op de terugweg richting huis zet ik keihard de muziek aan en zing zo hard mogelijk mee. Muziek helpt me vast met het vergeten van dit incident. Het kost niet lang voordat ik Christian in zijn geheel vergeten ben, dat kan niet anders. De emoties maken me alleen maar vermoeider dan dat ik al was. Eenmaal thuis plof ik op de bank. Ik zet de tv aan en ik zap een beetje totdat ik zo moe ben dat ik bijna mijn ogen niet meer open kan houden. Het is nog erg vroeg, maar ik besluit toch naar bed te gaan. Als ik morgen vroeg wakker word, kan ik tenminste nog een stukje gaan hardlopen. Als ik net mijn tanden aan het poetsen ben, gaat de deurbel. Wie kan dat zijn? In mijn pyjama doe ik de deur open. Het is Bram. ‘Ik kom nog een aantal spullen ophalen’. Ik laat hem binnen. Ik zie dat er iemand in zijn auto zit. Een vrouw wel te verstaan. ‘Wie is dat’, vraag ik hem terwijl ik naar de auto wijs. ‘Oh, dat is Eva’, antwoordt hij nonchalant. ‘Eva? Wie is Eva’? Ik heb nooit eerder van een Eva gehoord. Hij heeft nooit eerder over haar gesproken. ‘Oh, gewoon een vriendin’. ‘Een vriendin’, herhaal ik hem vragend, ‘hoe komt het dat ik nooit eerder van haar heb gehoord’?

Chapter 7. Bekend gezicht

Lees eerst voorgaande hoofdstukken.

Ik ben te moe om zelf eten klaar te maken. Werken kost me energie. Te veel energie. Ik ben blij dat ik Daisy heb kunnen overtuigen dat de breuk met Bram het enige is wat er op dit moment in mijn leven speelt. Ik bedenk me dat ik mijn ouders inmiddels al veel te lang niet meer heb gezien. Zij zullen zich vast ook wel zorgen maken. Mijn ouders kennen mij beter dan wie dan ook. Zij kennen me zelfs beter dan dat ik mezelf ken. Zij zullen direct door hebben dat er meer aan de hand is dan de breuk met Bram. Ik kan hen dan nu ook niet bezoeken, hoeveel behoefte ik ook heb aan een knuffel van mama en de bemoedigende woorden van papa. Ik kan hen niet uitleggen wat er daadwerkelijk met me aan de hand is. Ik zou niet eens weten waar ik moet beginnen. Inmiddels begint mijn buik in opstand te komen. Het hongergevoel overheerst mijn gedachten aan mijn ouders. Deze keer zal een enkele boterham mijn honger niet langer meer stillen. Hoe zeer het idee me ook tegenstaat, ik zal een hapje buiten de deur moeten gaan eten. Eventjes overweeg ik om Bram te bellen om hem te vragen of hij samen mij ergens wat wilt gaan eten. Ik weet mijn verlangen om hem te spreken te beheersen. Hij heeft overduidelijk gezegd dat hij rust nodig heeft. Hem op dit moment benaderen zal alleen maar averechts werken als ik onze relatie wil redden. Ik stap in mijn auto en rijd naar de plaatselijk Chinees. Het is druk in het restaurant. Ik eet zo snel mogelijk mijn bord leeg. Hier wil ik niet te lang blijven. Het voelt goed om weer wat voedsel binnen te krijgen. Ik merk dat ik me weer iets beter voel. Ik bedank de eigenaars voor het heerlijke eten en loop naar buiten. De frisse lucht lijkt me ook enigszins op te knappen. Ik besluit een wandeling te gaan maken. Misschien helpt dat om mijn hoofd rustig te krijgen? Misschien helpt dat tegen alle afdwalende gedachten? Ik loop richting het centrum. Het is hier nog best druk. De winkels zijn gesloten, maar de terrassen zitten nog vol. Ik zie een aantal bekenden die ik vluchtig begroet. Als ik bijna het centrum uitgewandeld ben, zie ik opnieuw een bekend gezicht. Ik weet het bekende gezicht niet meteen te plaatsen, maar als ik eenmaal besef wie hij is, houd ik mijn adem in. Zo snel als ik kan loop ik een zijstraat in. Ik hoop dat hij me niet gezien heeft. Ik durf niet achterom te kijken. Ergens voel ik dat ik achtervolgd word, maar ik kan hier nergens anders heen dan vooruit. Er is nergens een plek te zien waar ik me schuil kan houden. Ik kan nergens naartoe vluchten. Voordat ik door heb wat ik precies aan het doen ben, draai ik me om. Het is een impulsieve actie vanuit de behoefte om niet langer bang te zijn. Voor wie dan ook. Zijn groene ogen kijken me indringend aan. Ik kijk hem recht in zijn ogen. Ik moet hem laten zien dat ik niet bang voor hem ben. ‘Hadden wij niet de afspraak elkaar met rust te laten’, vraag ik hem. Hij antwoordt niet. ‘Oh, nu zit je met een mond vol tanden? Interessant’, bek ik hem af. Hij duwt me hard tegen de muur aan. ‘Je blijft maar in mijn hoofd hangen, Alice. Ik krijg je er niet meer uit’! Hij klinkt gefrustreerd en boos. ‘Waar moet je aan denken dan? Hoe je me in duizend stukjes hakt nadat je me door het hele centrum hebt opgejaagd? Nou, ga je gang hoor Christan! Leef je uit’! Ik duw hem van me af. Het verbaast me dat ik het lef heb om zo’n toon tegen hem aan te slaan. Het verbaast me dat ik echt niet langer meer bang voor hem ben. ‘Ík denk aan jou. Niet hoe ik je vermoord, niet hoe ik je opjaag en in stukjes snijd. Ik denk aan jou’, fluistert hij zo zacht dat ik hem nauwelijks kan verstaan. 

Chapter 6. Vertrouwd

Lees eerst voorgaande hoofdstukken.

Daisy volgt iedere stap die ik zet. Het voelt heel ongemakkelijk aan. Ik heb het idee dat zij door heeft dat er iets aan de hand is. Vannacht werd ik weer om 2:22 uur, badend in het zweet, wakker. Het verdriet om Bram zuigt daarnaast alle energie uit mijn lichaam. Ik heb nog steeds niets van hem vernomen. De manier waarop Daisy me aankijkt en alleszeggend zwijgt begint niet alleen heel ongemakkelijk aan te voelen, het begint me ook te irriteren. Ik probeer me te concentreren op de mailtjes die ik de afgelopen dagen heb ontvangen. Het slaapgebrek en de hevige emoties, vanwege het vertrek van Bram, maken dit al heel moeilijk zonder dat ik door Daisy begluurd word. Ik neem een slok van mijn koffie. ‘Wat is er, Dees’, vraag ik met een duidelijk geïrriteerde ondertoon. Ze staat op vanuit haar bureau en komt naar me toegelopen. Op dit moment lijkt ze al de hele ochtend te hebben gewacht. Daisy beantwoordt mijn vraag door te benadrukken dat zij die vraag beter aan mij kan stellen. ‘Je ziet er niet uit, Al’. Daisy is niet bepaald subtiel van aard. Het is juist die directheid, haar eerlijkheid, wat ik zo aan haar waardeer. Het is de voornaamste reden dat ik haar als mijn beste vriendin beschouw. Het is in contrast met de mate waarin ik het nu kan waarderen, namelijk totaal niet. Vandaag heb ik even geen zin in haar eerlijkheid en haar directheid. Vandaag wil ik dat zij me gewoon eventjes met rust laat. Sterker nog, ik wil dat de hele wereld me vandaag met rust laat. De afgelopen weken heb ik me te vaak ziekgemeld en dat is precies de reden waarom ik vandaag wel op kantoor ben. Ik wil niet mijn baan verliezen. Het lijkt op dit moment het enige zekere puntje in mijn leven, nu zelfs de liefde van mijn leven besloten heeft dat hij even niet langer samen met mij wil zijn. Het is niet makkelijk om goed te functioneren als maatschappelijk werkster terwijl je eigen leven compleet in puin ligt. Daisy is op mijn bureau gaan zitten, met haar hand in de snoeppot. Dat is typisch Daisy, altijd op zoek naar het laatste lekkere snoepje in de pot. Terwijl ze een snoepje in haar mond stopt, benadrukt ze dat ik echt met haar moet praten. ‘Het is onbeschoft om met een volle mond te spreken, Dees’. Het is meer een waardeloze poging om van onderwerp te veranderen dan een daadwerkelijke veroordeling. Daisy trapt er, hoe voorspelbaar, niet in. ‘Ik blijf hier desnoods de hele dag zitten’, zegt ze opstandig. Ik weet dat ze het meent. Ik besef me dat ik iets prijs moet geven. ‘Bram is bij me weg’. Daisy schrikt zichtbaar. Waarschijnlijk had ze allerlei doom-scenario’s bedacht, maar dit had ze niet aan zien komen. Ik zie dat ze even niet weet wat ze moet zeggen. Dit vind ik nou altijd zo vervelend aan het moeten brengen van slecht nieuws, en al helemaal als het mezelf betreft. Vanuit mijn professie weet ik dat mensen niet weten hoe ze moeten reageren. Het maakt dat ze soms helemaal niet reageren. Ik vind het niet fijn om mensen zo te zien, daarom houd ik meestal alles voor me. Daarom speel ik de vrolijke vrouw, zelfs als ik me doodongelukkig voel. Nu heb ik echter het punt bereikt waarbij doodongelukkig nog niet eens zo slecht klinkt. Ik ben bang, hulpeloos, machteloos en ik weet echt niet meer wat ik moet doen. Niet omdat Bram me heeft verlaten. Dat is een menselijk probleem. Tegenwoordig heb ik te kampen met bovennatuurlijke problemen en dat is duidelijk meer dan ik aan kan. Daisy mag hier niets over te weten komen. Ik wil haar leven niet op z’n kop zetten. Bovendien weet ik niet of ze me überhaupt zou kunnen geloven. Het is ook zo’n bizar verhaal. Daisy heeft zich herpakt. Ze pakt de tissues uit de lade. ‘Wil je er over praten’, vraagt ze me. Ik vertel haar dat er niet veel te vertellen valt. Ik vertel haar dat het vast wel goed zal komen, terwijl ik hier sterk mijn twijfels over heb. Over deze twijfels vertel ik haar niks. Ik weet precies hoe ik moet reageren om er voor te zorgen dat Daisy zich niet te veel zorgen over me maakt. Het gesprek eindigt uiteindelijk in mijn wanhopige poging om er voor te zorgen dat Daisy gerustgesteld is. Het voelt fijn aan dat sommige dingen blijkbaar nooit veranderen.

Chapter 5. Moordlustig

Lees eerst voorgaande chapters.

Mijn prooi rent verward en zo snel mogelijk door het bos. Iedere beweging, die hij maakt, hou ik nauwlettend in de gaten. Ik ruik zijn zweet, ik hoor zijn hart sneller kloppen, ik proef zijn angst, ik voel zijn paniek en ik zie dat hij vermoeid aan het raken is. Ik blijf achter hem aan lopen. Ik geniet er van dat hij op de vlucht is voor mij. Ik vind het prachtig dat ik degene ben waarvoor hij zo bang is. Ik voel me euforisch. Ik weet dat ik sneller ben dan hij. Ik weet dat ik kan toeslaan wanneer ik maar wil. Het jagen is het leukste van het hele spel. Ik haal hem nu dus nog niet in. Mijn nieuwe lichaam kent geen vermoeidheid en is zo snel als het licht. Ik zie de bomen langs me heen razen. Vogels vliegen weg als ze me horen aan rennen. Zij moeten weten wie ik ben, wat ik geworden ben en ze voelen het gevaar. Mijn prooi valt op de grond en klautert met moeite overeind. Ik ben gestopt en kijk hem dreigend aan. Ik sluip naar hem toe. Als hij eenmaal opgestaan is, ren ik naar hem toe. Hij is te moe om weg te rennen. Ik grijp hem van achteren beet. Ik hijg hard van opwinding. Het kost me moeite om niet per direct zijn nek om te draaien. Op dit moment zou ik hem zonder moeite kunnen vermoorden. Zijn dood is mijn doel, maar het middel is minstens net zo leuk. Ik wil hem nog eventjes zien lijden. Met mijn vingers streel ik zijn wang. Langzaam glijden mijn vingers naar beneden. Ik draai er rondjes mee in zijn hals. Zachtjes kus ik hem in zijn nek. Ik lik hem in zijn nek. ‘’Vind je dit lekker, schatje’? Hij houdt van angst zijn adem in. Ik grijp zijn hals stevig vast. Ik duw hem stevig tegen me aan. Ik bijt hem in zijn nek. Nee, het is nog geen tijd. Ik wil nog eventjes spelen. Ik duw hem hard tegen de grond. Geschrokken staat hij op en begint het wederom op het lopen te zetten. Ik blijf staan. Dit wordt mijn eerste moord. Aan dit moment moet ik nog jaren met plezier terugdenken. Het kan niet te snel voorbij zijn. Er verschijnt automatisch een grijns op mijn gezicht. Wie had ooit verwacht dat ik hier van zou genieten? Wie had verwacht dat het onschuldig meisje, dat ik ooit was, zou veranderen in een roofdier. Een roofdier dat geen geweten heeft, nooit meer met schuldgevoel hoeft te leven, onsterfelijk is gemaakt en het gemunt heeft op iedereen waar ze ooit van gehouden heeft? Hij heeft me ook zo boos gemaakt. Hij heeft het verdiend om pijn te voelen en uiteindelijk moet hij zijn fouten met de dood bekopen. Het is karma. Op mijn gemakje volg ik het pad dat hij bewandeld heeft. Hij kan rennen en hij kan zich verstoppen, maar pakken zal ik hem. Hij zal smeken om zijn leven. Hij zal huilen. En ik… ik zal er helemaal niets bij voelen. Ik neem de omgeving goed in me op. Ik hoor dat hij richting de bewoonde wereld rent. Die bewoonde wereld zal hij echter nooit meer bereiken. Niet veel later merk ik op dat hij hier inmiddels ook achter is gekomen, want ik hoor dat hij van het pad afwijkt. Hij denkt vast dat ik hem daar niet kan vinden. Hij staat inmiddels stil. Het spelletje wordt steeds leuker. ‘You can run, but you can’t hide’, schreeuw ik zo hard als ik kan. Stilletjes loop ik van het pad af. De lust naar moord wordt steeds heftiger. Ik kan het verlangen om hem te vermoorden niet langer meer onderdrukken. Zonder ook maar enig geluid te maken ren ik door het bos. Dan zie ik hem staan. Hij staat bang tegen een boom. Hopend dat ik hem nooit zal vinden en dat hij veilig terug naar huis kan keren. Hij liet me vallen toen ik hem nodig had. Hij wilde niets meer van me weten. Dit is zijn eigen schuld. Hij heeft dit verdiend. Hij heeft niet in de gaten dat ik achter hem ben gaan staan terwijl hij vanuit achter de boom het bos in kijkt. Als hij zich omdraait is het al te laat voor hem. Ik vermoord Bram zonder dat hij de kans krijgt om zich ook maar enigszins te verdedigen.

Chapter 4. Verslagen en kapot

Lees eerst voorgaande chapters.

Knallende hoofdpijn. Het gebonk in mijn hoofd heeft me wakker gemaakt. De wekker geeft aan dat het zes uur is. Ik ben een uur te vroeg wakker. Het liefst draai ik me om en slaap ik nog eventjes verder, maar ik weet dat het er niet meer in zit. Ik loop naar de badkamer en bekijk mezelf een moment in de spiegel. Het spiegelbeeld laat een vrouw zien die er uit ziet alsof ze een flinke feestavond achter de rug heeft. Niets is minder waar. Ik poets mijn tanden, gooi ijskoud water over mijn gezicht en ik doe mijn sportkleding aan in de hoop dat ik me beter zal gaan voelen door hardlopen. Heel zachtjes loop ik naar beneden. Ik wil Bram niet wakker maken. Ik heb hem al genoeg ontnomen. Ik wil ook niet nog eens zijn nachtrust totaal verpesten. Mijn nachtelijke avontuurtjes zorgen er al lang genoeg voor dat hij structureel te weinig slaapt ’s nachts. Ik loop zachtjes de deur uit. Ik begin met rek en strek oefeningen om vervolgens alles te geven wat ik nog in me heb. Ik loop zo hard als ik kan. Hoe harder ik ren, hoe vermoeiender ik raak, hoe meer pijn ik in mijn lichaam voel, hoe minder pijn ik in mijn hart voel. Heel even kan ik niet meer nadenken over de moeilijke periode waarin ik me begeef. Het is heel eventjes gewoon de stad en ik. Geen pijnlijke ruzies met Bram, geen Christian die me in mijn gedachten achtervolgt, geen angst voor de toekomst. Eventjes ben ik gewoon Alice.

Hijgend en bezweet loop ik de huiskamer binnen. Ik zie op de klok dat ik een uur heb hardgelopen. Bram drinkt een bak koffie aan de keukentafel. ‘Goedemorgen’, probeer ik zo opgewekt mogelijk tegen hem te zeggen. Ik loop naar het koffiezet-apparaat en schenk een bakje koffie voor mezelf in. Ik ga naast hem zitten. ‘Je kunt me niet voor altijd blijven negeren, Bram’. Boos kijkt hij me aan. ‘Jij bent anders een ster in mij negeren, dus waarom zou het andersom niet kunnen’? Ik zucht luider dan dat ik wil. Hij heeft een punt, maar ik wil dit niet meer. Ik wil geen ruzie met hem. Ik wil dat ie me knuffelt en dat we verder gaan waar we zijn gebleven voordat de duivel in eigen persoon zich met ons leven ging bemoeien. ‘Ik wil je niet kwijt. Het is allemaal mijn schuld, dat weet ik inmiddels wel. Je hoeft het er niet steeds opnieuw in te wrijven. Laten we het nu gewoon goed maken, schatje’.  ‘Ik weet het niet meer’, zegt hij terwijl hij zijn ogen van me afwendt, ‘ik heb ruimte nodig. Je moet me de tijd geven om na te denken’. Dat hij ruimte wilt beangstigd me. Nooit heeft deze man me in de steek gelaten. Altijd was hij er voor me. Nu wilt hij opeens ruimte. Wat bedoelt hij hiermee? ‘Ik vertrek vanavond voor onbepaalde tijd naar mijn ouders’, zegt hij zachtjes. ‘Ik wil niet dat je me opzoekt. Ik heb echt rust nodig’. ‘Nee, blijf bij me’, zeg ik wanhopig terwijl ik zijn hand vastpak. ‘Ga niet weg. Ik kan niet zonder je’. Ik voel de tranen in mijn ogen prikken. Ik voel een golf van misselijkheid op komen. Terwijl de tranen over mijn wangen stromen ren ik zo snel als ik kan naar het toillet. Als ik terug de huiskamer in loop, zie ik dat Bram niet langer meer aan de keukentafel zit. Gehaast loop ik naar de gang, zijn jas is weg. Ik kan niet meer stoppen met huilen. Het verdriet verandert al snel in boosheid. In een vlaag van woede sla ik werkelijk alles in de woonkamer kapot. Ik begin te rammen op de keukentafel, de salontafel, het dressoir en uiteindelijk smijt ik de televisie door de woonkamer. Het is een razernij die ik niet kan stoppen. Totaal geen controle over mijn lichaam. Ik gooi met alles waarmee ik kan gooien. Ik sla alle foto’s stuk. Als ik eenmaal gestopt ben, zie ik dat mijn handen kapotgeslagen zijn. Tegen de muur laat ik mezelf zakken. Ik stop mijn handen voor mijn gezicht. Huilend als een klein kind blijf ik daar zitten. Verslagen en kapot.

Chapter 3. Voor wat er nog van over is

Lees eerst Chapter 1. Nachtmerrie & Chapter 2. Felgroene ogen.

De woede van Christian grijpt me. Het snijdt me in mijn ziel. Ik voel zijn haat, zijn kwaadheid, zijn machteloosheid, zijn pijn en zijn verdriet. Ergens voel ik compassie en medelijden voor hem. Misschien heeft Christian ongelijk? Misschien ben ik zo sterk dat ik niet verander in een meedogenloos monster? Er lijkt geen einde te komen aan het geschreeuw dat door merg en been gaat. Ik kijk zwijgend toe. Het touw begint in mijn polsen te snijden. Christian smijt de kaars door de fabriekshal heen. Het wordt wederom zwart voor mijn ogen. De donkere fabriekshal brengt een gevoel van eenzaamheid bij me naar boven. Christian woont hier waarschijnlijk al langere tijd, helemaal alleen. Hoe houdt hij het vol? Als Christian uitgeraast is, durf ik alsnog geen woord uit te brengen. Ik ben bang dat ik iets verkeerds zal zeggen, waardoor hij wéér door het lint zal gaan. Ik weet inmiddels dat wat hij in de brieven schreef, waarschijnlijk geen onzin was. Het besef dat het inderdaad niet onmogelijk is, dat hij me zal vermoorden, komt keihard binnen. Bram zal nooit de kans krijgen om afscheid van me te nemen. Hij zal nooit weten wat er met mij is gebeurd. Hij zal nooit verder kunnen gaan, vanwege de onwetendheid waarmee hij de rest van zijn leven moet dealen. Ik had verdomme ook voorzichtiger moeten zijn. Ik had de vreemde dromen moeten negeren. Ik had…ik had…ik had… de tranen stromen over mijn gezicht. Ik kan mijn gesnik niet langer meer onderdrukken. Ik voel me zó intens verdrietig en zó alleen. Wat heb ik een puinhoop van mijn leven gemaakt. Ik voel dat Christian achter me is gaan staan. Hij zegt niets. Hij raakt me niet aan. Hij laat me huilen. Zou hij mijn verdriet ook zo intens voelen als dat ik zijn verdriet aanvoelde? Het lijkt alsof ik niet meer kan stoppen met huilen. De emoties zijn te heftig. Het voelt eigenlijk helemaal niet zo angstaandjagend meer aan als hij nu een eind aan mijn leven zou maken. Wil ik zo wel verder leven? Christian doet echter iets wat ik niet had zien aankomen. Hij maakt het touw los. ‘Ga Alice’, fluistert hij, ‘ga zo snel mogelijk hier vandaan en kom nooit meer terug’! Ik overpeins geen seconde en begin zo hard als ik kan te rennen. Achterom kijken is geen optie meer. Ik wil, ik moet hier weg! Met piepende banden rijd ik weg. De beschermende armen van Bram is het enige waar ik naar verlang.

Bram zit verslagen op de bank als ik de woonkamer binnen stap. Zijn ogen zijn rood en opgezet van het huilen. Wat moet hij bezorgd zijn geweest. Zwijgend ga ik naast hem zitten. Ik wil een arm om hem heen slaan, maar nu is hij degene die mijn arm weinig subtiel wegslaat. ‘Het spijt me’, zeg ik zachtjes. Ik schaam me diep, voor wie ik ben geworden, voor mijn gedrag en vooral omdat ik deze man, waar ik zielsveel van houd, zoveel pijn doe. Met de allermooiste bruine ogen van de hele wereld kijkt hij me verdrietig aan. ‘Ik kan dit niet lang meer aan, Alice’, zegt hij, ‘ik weet gewoon niet meer wat ik moet doen om jou te kunnen helpen. Je sluit me volledig van je af’. Ik knik. ‘Ik weet het, lieverd. Het is zo oneerlijk dat ik jou zo veel pijn doe. Echt, het spijt me met heel mijn hart’. Voor wat er nog van over is. Bram geeft aan dat hij moe is en nog een paar uurtjes gaat proberen te slapen. Het lijkt hem beter als hij op de bank slaapt. Hij moet even afstand van me nemen, zodat hij kan nadenken. Ik smeek hem om bij mij in bed te slapen. Ik vertel er niet bij dat ik doodangsten uitsta. De afgelopen weken zijn al heftig genoeg geweest voor hem. Hij kan dit er niet bij hebben. Hij wijst het af. Ik wil hem kussen, maar hij draait zich snel om. Het is misschien alleen maar beter voor hem, beter dat hij afstand neemt zodat hij niet hoeft toe te kijken hoe ik langzaam verander in alles wat ik mijn hele leven lang heb gehaat.

Chapter 1. Nachtmerrie

Gillend word ik wakker. Bram kijkt me aan met zijn oh-zo-bekende ongeruste blik. ‘Je hebt weer een nachtmerrie gehad, Alice’. Ik stap uit bed. Het is alsof mijn gezicht in brand staat. Ik heb het bloedheet. Ik loop naar de badkamer om mijn gezicht af te koelen met wat water. Een moment kijk ik in de spiegel. Mijn rode haren hangen wild langs mijn gezicht. Bram komt achter me staan en houdt me stevig vast. ‘Hij is dood, schatje. Je hoeft niet meer bang te zijn. Hij kan je geen pijn meer doen’. Met zijn prachtige bruine ogen probeert hij oogcontact te maken. Ik wend mijn blik af. Hij denkt dat ik nog steeds bang voor hem ben, maar in werkelijkheid ben ik bang voor het monster dat ik zelf ben geworden. Mijn dromen worden steeds gewelddadiger. Ik word steeds gewelddadiger. Ik spetter wat koud water in mijn gezicht. Bram bedoelt het goed, maar ik trek zijn toenadering op dit moment niet. Ik draai me om en ik kijk hem diep in zijn ogen aan. ‘Lieverd, ik moet even alleen zijn’. Brams gezichtsuitdrukking spreekt boekdelen. Hij begrijpt het niet. ‘Ik kan je nu toch niet alleen laten’? ‘Dit is juist het moment dat je me even alleen moet laten’, zucht ik. Ik maak me los uit zijn greep en loop zo snel mogelijk de badkamer uit. Ik voel zijn ogen in mijn rug prikken. Snel kleed ik me om en pak ik mijn telefoon. ‘Wat ga je doen’? Waarom stelt Bram altijd op het verkeerde moment de verkeerde vragen? Ik wil niet tegen hem liegen. Het lijkt wel of de leugens alleen maar op blijven stapelen. Zullen hij en ik ooit nog verder kunnen zoals we deden voor die noodlottige dag? Ik schud de nare gedachten van me af. Ik kan niet langer meer tegen hem liegen. Ik wil het niet meer. Ik kleed me stilzwijgend om. Bram probeert mijn hand vast te pakken. Ik sla zijn hand van me af. ‘Laat me verdomme een keer met rust, Bram! Ik word gek van je’, schreeuw ik met pijn in mijn stem. Ik haat het om hem verdriet te doen. Gefrustreerd loop ik de kamer uit, de trap af en uiteindelijk de voordeur uit. Als een speer loop ik naar mijn auto. Wat ben ik toch allemaal aan het doen? Langzaamaan begin ik mezelf steeds minder te begrijpen. Wat moet Bram wel niet van me denken? Hij verdient het niet dat ik zo tegen hem doe. Ik kan het hem ook niet uitleggen. Het laatste wat ik wil, is dat ik hem op wat voor manier dan ook in gevaar zal brengen. Terwijl ik op de automatische piloot naar de plaats van bestemming rijd, denk ik aan de nare droom. Iedere nacht droom ik exact hetzelfde. Iedere nacht word ik op exact hetzelfde moment gillend wakker, en altijd is Bram er om me op te vangen. Het breekt niet alleen mij op, maar ook Bram gaat er kapot aan om mij steeds zo te zien. Het is hem gelukkig nog niet opgevallen dat ik steeds om 2:22 uur gillend wakker word. Wat gebeurt er toch met me? In de droom komt steeds hetzelfde slachtoffer naar voren. Als een roofdier ren ik door de bossen. Ik verlies het slachtoffer nooit uit het oog. Doelgericht val ik de angstige man aan. Iedere nacht opnieuw. Ik stop de auto voor de leegstaande fabriek. Ik lijk wel gek dat ik hier zo diep in de nacht daadwerkelijk toegereden ben. Moet ik nu wel echt naar binnen wandelen en de confrontatie aangaan? Poeh, Alice… het is nu niet het moment om bang te zijn. Ik stap vol onzekerheden de auto uit en loop direct naar één van de ramen die al eerder door iemand opengebroken is. Ik klim door het raam naar binnen en stap de vervallen fabriekshal in. ‘Christian, ben je er’, schreeuw ik vragend. Ik krijg geen respons. ‘Ik weet dat je er bent, Christian’! Het kost mijn ogen moeite om aan het donker te wennen. In mijn droom kan ik misschien zo dapper zijn om iemand aan te vallen, maar op dit moment ben ik angstig. Dit was overduidelijk weer geen slim plan, maar slim zijn is de laatste tijd toch al niet een eigenschap die vaak naar voren komt bij mij. Mijn leven heeft sinds die bewuste dag een heel nare en aparte wending aangenomen. Dat ik dan toch uiteindelijk daadwerkelijk naar binnen ben geklommen is slechts een bevestiging dat mijn normale en veilige leventje van vroeger voor eeuwig voorbij is. Nog voordat ik me bewust kan worden van wat er aan de hand is heeft iemand me van achteren beslopen en me met zijn hand het zwijgen opgelegd.

Maak een gratis website of blog op WordPress.com.

Omhoog ↑