Lees eerst Chapter 1. Nachtmerrie & Chapter 2. Felgroene ogen.

De woede van Christian grijpt me. Het snijdt me in mijn ziel. Ik voel zijn haat, zijn kwaadheid, zijn machteloosheid, zijn pijn en zijn verdriet. Ergens voel ik compassie en medelijden voor hem. Misschien heeft Christian ongelijk? Misschien ben ik zo sterk dat ik niet verander in een meedogenloos monster? Er lijkt geen einde te komen aan het geschreeuw dat door merg en been gaat. Ik kijk zwijgend toe. Het touw begint in mijn polsen te snijden. Christian smijt de kaars door de fabriekshal heen. Het wordt wederom zwart voor mijn ogen. De donkere fabriekshal brengt een gevoel van eenzaamheid bij me naar boven. Christian woont hier waarschijnlijk al langere tijd, helemaal alleen. Hoe houdt hij het vol? Als Christian uitgeraast is, durf ik alsnog geen woord uit te brengen. Ik ben bang dat ik iets verkeerds zal zeggen, waardoor hij wéér door het lint zal gaan. Ik weet inmiddels dat wat hij in de brieven schreef, waarschijnlijk geen onzin was. Het besef dat het inderdaad niet onmogelijk is, dat hij me zal vermoorden, komt keihard binnen. Bram zal nooit de kans krijgen om afscheid van me te nemen. Hij zal nooit weten wat er met mij is gebeurd. Hij zal nooit verder kunnen gaan, vanwege de onwetendheid waarmee hij de rest van zijn leven moet dealen. Ik had verdomme ook voorzichtiger moeten zijn. Ik had de vreemde dromen moeten negeren. Ik had…ik had…ik had… de tranen stromen over mijn gezicht. Ik kan mijn gesnik niet langer meer onderdrukken. Ik voel me zó intens verdrietig en zó alleen. Wat heb ik een puinhoop van mijn leven gemaakt. Ik voel dat Christian achter me is gaan staan. Hij zegt niets. Hij raakt me niet aan. Hij laat me huilen. Zou hij mijn verdriet ook zo intens voelen als dat ik zijn verdriet aanvoelde? Het lijkt alsof ik niet meer kan stoppen met huilen. De emoties zijn te heftig. Het voelt eigenlijk helemaal niet zo angstaandjagend meer aan als hij nu een eind aan mijn leven zou maken. Wil ik zo wel verder leven? Christian doet echter iets wat ik niet had zien aankomen. Hij maakt het touw los. ‘Ga Alice’, fluistert hij, ‘ga zo snel mogelijk hier vandaan en kom nooit meer terug’! Ik overpeins geen seconde en begin zo hard als ik kan te rennen. Achterom kijken is geen optie meer. Ik wil, ik moet hier weg! Met piepende banden rijd ik weg. De beschermende armen van Bram is het enige waar ik naar verlang.

Bram zit verslagen op de bank als ik de woonkamer binnen stap. Zijn ogen zijn rood en opgezet van het huilen. Wat moet hij bezorgd zijn geweest. Zwijgend ga ik naast hem zitten. Ik wil een arm om hem heen slaan, maar nu is hij degene die mijn arm weinig subtiel wegslaat. ‘Het spijt me’, zeg ik zachtjes. Ik schaam me diep, voor wie ik ben geworden, voor mijn gedrag en vooral omdat ik deze man, waar ik zielsveel van houd, zoveel pijn doe. Met de allermooiste bruine ogen van de hele wereld kijkt hij me verdrietig aan. ‘Ik kan dit niet lang meer aan, Alice’, zegt hij, ‘ik weet gewoon niet meer wat ik moet doen om jou te kunnen helpen. Je sluit me volledig van je af’. Ik knik. ‘Ik weet het, lieverd. Het is zo oneerlijk dat ik jou zo veel pijn doe. Echt, het spijt me met heel mijn hart’. Voor wat er nog van over is. Bram geeft aan dat hij moe is en nog een paar uurtjes gaat proberen te slapen. Het lijkt hem beter als hij op de bank slaapt. Hij moet even afstand van me nemen, zodat hij kan nadenken. Ik smeek hem om bij mij in bed te slapen. Ik vertel er niet bij dat ik doodangsten uitsta. De afgelopen weken zijn al heftig genoeg geweest voor hem. Hij kan dit er niet bij hebben. Hij wijst het af. Ik wil hem kussen, maar hij draait zich snel om. Het is misschien alleen maar beter voor hem, beter dat hij afstand neemt zodat hij niet hoeft toe te kijken hoe ik langzaam verander in alles wat ik mijn hele leven lang heb gehaat.